Acht beroepen op een rijtje

Voor een onderwijsbijlage van Het Parool hebben we verschillende beroepen uitgelicht. Hoe is het nu echt om straaljagerpiloot of gamedesigner te zijn?

Luchtmacht / HBO

Na vier jaar studeren kwam het bericht waar hij zolang op had gehoopt. De luchtmacht wees Johan (29) een plek toe als vlieger op een straaljager. “En dan begint het eigenlijk pas. Je leert vliegen in een F-16.”

Als klein kind verstijfde hij van angst wanneer de vliegtuigen over zijn ouderlijk huis vlogen. “Mijn ouders wonen op een aanvliegroute voor straaljagers,” zegt Johan lachend. “Met straaljagers had ik niets, net als mijn vader wilde ik landbouwer worden. Pas op de middelbare school kreeg de luchtmacht mijn interesse.”

Johan doorliep de havo, maar werd als zestienjarige te jong bevonden voor de luchtmacht. “Twee jaar later, na het vwo, heb ik me opnieuw aangemeld voor de vliegersopleiding,” zegt Johan. Dat er een strenge selectieprocedure aan vooraf zou gaan wist hij al. “Je verzamelt informatie en praat met mensen. Maar toch kan je jezelf nauwelijks voorbereiden.”

Er volgen psychologische testjes, motivatiegesprekken, medische keuringen, sporttesten, gesimuleerde en echte vluchten. “Daarbij gaat het er vooral om of je alles snel oppakt. De luchtmacht pikt er de kandidaten uit met een steile leercurve.” Van iedere dertig kandidaten die tijdens de selectiedagen worden gekeurd, haalt uiteindelijk één de opleiding.

Voor Johan is de luchtmacht een passie. Het is spannender en mooier dan de burgerluchtvaart en je gaat veel op reis. “Dat is het enige nadeel, je bent vaak van huis.” Nadat de vlieger werd geselecteerd, doorliep hij vier jaar lang de Koninklijke Militaire Academie, inmiddels onderdeel van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). “Je krijgt een algemene militaire opleiding en later vakken als bedrijfskunde en militair recht.”

Daarna mag er eindelijk gevlogen worden. Voor de vliegers in spe zenuwslopende maanden, want na de zes maanden lange vliegopleiding volgt de ceremoniële assignment night. Johan: “Een feestelijke avond, waar je te horen krijgt of je heli (helikopter, red.) of F-16 gaat vliegen. Niet iedereen viert feest op zo’n avond.” En dan begint het echt. “Na assignment night vertrek je voor anderhalf jaar naar Amerika, om daadwerkelijk op een F-16 te leren vliegen.” In januari 2008 was Johan, na wat vertraging, combat ready zoals het heet.

Zoals alle vliegers kreeg Johan een bijnaam – alleen binnen de luchtmacht bekend – die zijn eigen naam grotendeels vervangt. Hij vertrok naar Afghanistan; ondersteuning van de grondtroepen. Binnenkort vertrekt hij opnieuw, maar tot die tijd is het trainen.“Gemiddeld drie keer in de week vliegen. Ik moet zo weer, tachtig minuten lang.”

De vliegenier heeft het naar zijn zin en wil voorlopig niet weg. “En als ik dat al zou willen dan kan het niet eens. De luchtmacht heeft de opleiding betaald, ik ben contractueel verplicht hier nog tien jaar te werken. Maar dat is geen probleem, we verdienen goed. Ik heb het naar mijn zin.”

Gamedesigner / MBO

De gamesindustrie bestond nog niet in Nederland, dus creëerde ze het. Roy Postma (35) begon als één van de eerste werknemers in een industrie die nog vorm moest krijgen. “We begonnen met z’n tweeën op de slaapkamer en eindigden met z’n zessen in de woonkamer.”

Al vanaf de lagere school wilde Postma van tekenen zijn beroep maken. Na de grafische lbo-school vervolgde hij zijn loopbaan op het mbo, richting illustratie en vormgeving. Eén van de weinige opleidingen waar hij veel kon tekenen. “Een creatieve opleiding, maar ook commercieel. Erg fijn, want ik ben niet zo’n artifarti type.”

Net als veel klasgenoten ging Postma na zijn studie als freelancer aan de slag. “Werk zat voor net afgestudeerden grafisch ontwerpers, dat zijn goedkope krachten,” zegt Postma. “Dat heb ik een half jaar gedaan toen ik bij toeval Arjan Brussee, de huidige development director bij Guerrila Games, ontmoette.”

Een clichéverhaal noemt Postma het; bij toeval belandde hij in de gamesindustrie. “Arjan was al een tijdje bezig met het maken van computerspellen en zocht iemand die kon illustreren.” En zo geschiedde: “Hij programmeerde, ik illustreerde. Ik nam de artistieke kant voor mijn rekening.” Postma lacht: “Wat nu gedaan wordt door honderd man, deed ik toen in mijn eentje.”

We schrijven 1995. De gamesindustrie stond, net als het internet, in zijn kinderschoenen. Postma en Brussee werkten zich een slag in de rondte. Voor de grafisch vormgever volgde een periode van hard studeren om zich alle nieuwe ontwikkelingen eigen te maken. “In die tijd was het alleen maar werken.”

De inspanningen betaalden zich uit. Nederland had er in nog geen vier jaar tijd een serieuze industrie bij. Nieuwe bedrijfjes schoten als paddenstoelen uit de grond. Na verscheidene fusies, afsplitsingen en overnames kwam Postma terecht bij wat nu Guerrilla Games heet. Hij werkte in het team dat aan de basis stond van de wereldwijde gamehit Killzone. “Dat was de echte doorbraak, we groeiden uit tot een groot bedrijf.”

Na verschillende functies bekleed te hebben doet Postma inmiddels weer wat hij het liefste doet: tekenen. “Ik heb het huidige conceptteam opgezet. Wij maken de schetsen voor games. We ontwerpen wat je ziet: de karakters, de wereld, de achtergronden. Een ander team zet onze tekeningen vervolgens in het spel.” Daarbij: Postma en collega’s voorzien de opleiding gamedevelopment aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht van belangrijk advies. “De meeste stagiaires komen er vandaan.”

Maar dat betekent niet dat er voor grafisch ontwerpers geen ruimte meer is. “Voor goede ontwerpers is juist ruimte.” De gamesindustrie is bovendien lucratief: “Als je ergens in kan uitblinken dan verdien je hier uiteindelijk meer, dan in de grafische wereld.” Al betekent dat wel hard werken: “Het moet je passie zijn, anders red je het niet.”

Kinderleidster / MBO

Op een kinderdagverblijf is geen dag hetzelfde. Voor kinderleidster Almara van Gijn (24) is iedere werkdag daarom een leuke. “We zien kinderen hier vier jaar lang opgroeien, met de meeste bouw je een speciale band op. Dat vind ik heel bijzonder aan mijn werk.”

Van Gijn wist al vroeg dat ze kinderleidster wilde worden. “Toen mijn tweelingnichtjes elf jaar geleden werden geboren wist ik het zeker,” vertelt Van Gijn tijdens het slaapuurtje van de kinderen. Lachend: “Toen ik eenmaal aan de slag ging, merkte ik wel dat oppassen op je nichtjes toch wel wat anders is. Werken op zo’n groep is echt een vak apart.”

Via de mavo, maakte Van Gijn de overstap naar het mbo. Daar studeerde ze ‘helpende welzijn’, een combinatie van theorie en praktijk. “Ik hou helemaal niet van school, ik werk liever. Wat dat betreft is die combinatie wel goed.” Na een stage in een bejaardentehuis kwam ze in haar tweede jaar terecht op Kinderdagverblijf Ko in Westerpark – waar ze later in vaste dienst trad.

“Tijdens mijn stage bij Ko zat ik eigenlijk gelijk op mijn plek. Een paar dagen school, een paar dagen stage,” zegt Van Gijn. “Het werk is fantastisch, maar ook zwaar. Zeker in het begin, het is een groep van twaalf kinderen van nul tot vier jaar oud. Van alle kanten wordt er aan je getrokken, dat is erg zwaar. Aan stagiaires zie ik nu ook snel of ze het gaan redden of niet, je moet toch écht heel graag met kinderen willen werken.”

Na het felbegeerde papiertje behaald te hebben dacht Van Gijn eindelijk van het leren af te zijn. Maar kinderdagverblijf Ko bood haar een vaste baan aan. En om alleen voor een groep te mogen staan had Van Gijn de mbo-diploma Sociaal Pedagogisch Werk nodig. En zo geschiedde. “Ko betaalde de ene helft van mijn opleiding, ik de andere. Gelukkig hoefde ik toen maar één dag in de week naar school.”

Na de verkorte opleiding van twee jaar was Van Gijn waar ze wilde zijn. Inmiddels werkt ze al zes jaar op het kinderdagverblijf. “Het blijft bijzonder werk. Vanochtend kwamen er nog een jongetje en een meisje langs die hier vier jaar lang hebben gezeten. Gewoon om me even te groeten.”

Van die momenten moet je het volgens Van Gijn hebben. “Dat is het grootste voordeel van dit vak, je krijgt zoveel liefde van die kinderen.” En het grootste nadeel? “Toch het geld, voor vier dagen per week werken krijg ik iets meer dan dertienhonderd euro. Je moet het doen, omdat je het echt leuk vindt.”

Landmacht / HBO

Al op zijn elfde wist Rick (24) dat hij later het leger in zou gaan. Inmiddels is hij afgestudeerd en twee jaar luitenant bij de luchtmobiele brigade. “Ik was 22 en had in één klap de leiding over een groep mannen die al drie, vier keer in Afghanistan hadden gediend.”

Van zijn keuze voor het leger heeft Rick geen seconde spijt gehad. Wat de jonge luitenant betreft is het leger de beste ‘managersopleiding’. “Als je hier leiding kunt geven, dan kan je het overal. Op jonge leeftijd krijg je al enorm veel verantwoordelijkheden.”

Rick volgde zijn opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie – inmiddels onderdeel van de Nederlandse Defensie Academie (NLDA). “Ik wilde soldaat worden, maar niet zomaar mijn vwo-diploma weggooien.” Havisten en vwo’ers worden op de militaire academie klaargestoomd voor de hogere functies binnen het leger; een gevarieerde opleiding met veel sport, wetenschap en praktijklessen.

“Je komt binnen als burger en vertrekt als militair,” legt Rick uit. “Het begint met groenspuiten, de algemene militaire opleiding. Zaken als marcheren, uit je rugzak leven en omgaan met een wapen komen aan bod.” Daarna volgen theoretische vakken en een bachelorspecialisatie.

“Tijdens die vier jaar word je constant een spiegel voorgehouden. Je moet altijd presteren.” De opleiding is voor iedereen toegankelijk, maar leerlingen die de KMA overwegen moeten zich wat Rick betreft wel afvragen of ze écht militair willen worden. “Het is een zware opleiding. Een fysieke god hoef je niet te zijn, als de motivatie maar klopt.”

Voor Rick was dat het toekomstbeeld dat hij al sinds de middelbare school voor ogen had: de rode baret van de luchtmobiele brigade. Het lukte hem, na zijn studie werd hij er als pelotonscommandant gestationeerd. Ook bij de luchtmobiele brigade moest hij weer een opleiding volgen, een serie korte cursussen waarmee hij ‘rood geverfd’ werd. Daarna kreeg hij de leiding over 21 ervaren soldaten. De luchtmobielen, de elite binnen de landmacht.

Na een jaar trainen in Duitsland en Spanje mocht hij met z’n mannen naar Afghanistan. “De mooiste tijd van mijn leven tot nog toe,” zegt Rick met een glimlach. “We hebben er vijf maanden lang alles aan gedaan om de mensen in Afghanistan te helpen door de Taliban te bestrijden. En al is de hulp misschien maar een druppel op de gloeiende plaat, het is toch fijn als er door jouw toedoen weer vrouwen over straat durven gaan en kinderen veilig kunnen spelen.”

De ervaring kan hij een leven lang gebruiken, ook in toekomstige functies. “Naast mijn werk studeer ik nog aan een master, ooit wil ik het bedrijfsleven in. Ook dat is een voordeel van de opleiding aan de KMA.”

Politieagent / MBO

De wens om politieagent te worden zat er van jongs af aan in. Maar na de middelbare school werd hij te jong bevonden. Dus ging Raoul Mulier (43) in militaire dienst, voegde zich bij de Marechaussee en maakte zo de overstap naar de politie. “Het echte werk, nergens maak je zoveel mee als hier.”

Mulier leerde de politiepraktijk nog kennen aan de hand van een oudere, ervaren collega. “Precies zoals in de ouderwetse politieseries op televisie,” zegt Mulier lachend op het hoofdbureau van de politie aan de Marnixstraat. “Inmiddels is dat beter geregeld. Praktijkstages en lessen op school wisselen elkaar nu goed af.”

De agent doorliep de lts en de mts, maar was te jong toen hij zich aanmeldde bij de politie. Bij de Marechaussee leerde hij het vak al een beetje kennen. “Toch is dat niet het echte werk, bij de politie sta je midden in de maatschappij.” Na de tweejarige politieopleiding – de opleidingen variëren van anderhalf tot zes jaar – begon Mulier als agent in Utrecht.

“De praktijk is de beste leerschool. In een jaar tijd heb ik meer meegemaakt, dan de meeste mensen in vijf jaar tijd meemaken.” Voor startende agenten is het die eerste maanden erg wennen. “Op straat ben je jezelf er dan constant van bewust dat voorbijgangers naar je kijken. En als je dan op problemen stuit, verwachten omstanders dat je het oplost. Ook al ben je nog niet helemaal zeker van je zaak.” Bij Mulier heeft het twee jaar geduurd voordat hij het vertrouwen had zichzelf agent te noemen.

Ondertussen bleef hij de uitdaging zoeken. Na een aantal jaar vertrok hij naar Amsterdam. Hij kwam op één van de hectische bureaus van de stad te werken: bureau Lijnbaansgracht. Dan merk je volgens Mulier waar je het voor doet, de onvoorspelbaarheid en de waardering die je krijgt voor het werk dat je doet. Maar ook met de nadelen werd hij geconfronteerd: “Elke agent maakt wel mee dat je mensen slecht nieuws moet brengen, een familielid dat overleden is. Zwaar. Niet iedereen kan er mee omgaan.”

In twintig jaar tijd zag Mulier de politieopleiding wat dat betreft sterk veranderen. “Als je iets zwaars meemaakte als agent werd dat vroeger stilgehouden, met een grap afgedaan. Een beetje macho. Nu is dat niet meer.” Lachend: “De vrouwen hebben daar hun aandeel ook in gehad. De diversiteit is enorm toegenomen.”

Jongeren die een baan bij de politie overwegen wil Mulier vooral meegeven dat de politie een mooie organisatie is, waar je voldoende doorgroei mogelijkheden hebt. “Ik werk nu op het Coördinatie Centrum Cellen, waar het arrestanten vervoer wordt geregeld. Ik begeleid er jonge agenten en geeft de leiding aan verschillende projectteams.” Voor Mulier zelf is dit ook een tussenstap. “Ik wil ook weer doorgroeien.”

Verpleegster / MBO

De route naar een baan was al helemaal uitgestippeld. Mavo, middenstandsdiploma halen en aan de slag in de detailhandel. Maar toen ze eenmaal afgestudeerd was gooide Cynthia Dijkstal (25) het roer om. “De zorg trok me meer, ontdekte ik door mijn bijbaantje in een verzorgingstehuis.”

Vooral het contact met de patiënten was voor Dijkstal reden de verpleging in te gaan. “Het contact met patiënten is dieper dan met mensen in de detailhandel,” vertelt Dijkstal op haar afdeling in het Slotervaartziekenhuis. “Mijn moeder werkt ook in de zorg, dus ik ken het al wel. Maar pas toen ik zelf in een verzorgingshuis kwam te werken merkte ik hoe prettig ik het contact met de mensen vind.”

Met haar middenstandsdiploma op zak schreef Dijkstal zich zodoende in voor de opleiding mbo-verpleegkunde. “Ik heb voor het leer-werktraject gekozen omdat ik na mijn vorige studie wel toe was aan werken.” Toch begon de opleiding met negen maanden ouderwets klassikaal onderwijs. “De basis moet je natuurlijk wel bijgebracht worden. Anatomie, pathologie, psychiatrie. Je mag overal wat van proeven.”

In die eerste negen maanden worden korte uitstapjes gemaakt naar ziekenhuizen. Dijkstal: “Snuffelstages. Je kunt de sfeer proeven. Voor mij voelde het meteen goed, ik wist dat ik nu wel de juiste keuze had gemaakt.” Dijkstal knoopt er onmiddellijk een advies aan vast: “Als je de verpleegkunde overweegt moet je het echt zeker weten. In februari ben ik klaar, van mijn klas van 33 studenten zijn er inclusief mezelf nog drie over.”

Volgens Dijkstal heeft het te maken met de verwachtingen over het werk. “Er wordt al gauw gedacht dat het eenvoudig werk is,” zegt de verpleegster. “Maar dat is het zeker niet. Toen ik eenmaal begon met werken was ik in de eerste weken redelijk overdondert. Het is toch wat anders dan een bijbaantje in een verzorgingstehuis als voedingsassistente.”

“Op mijn eerste afdeling liggen patiënten die daar lang verblijven, je bouwt met de meeste een band op. Na drie jaar word ik soms nog herkend, dat geeft heel veel voldoening.” Dijkstal glimlacht: “Een patiënt verloor een tijd terug zijn vrouw. De man had behoefde aan een luisterend oor, meer heb ik niet gedaan. Later heeft hij me daarvoor bedankt, dat is fijn. Dat je iets kunt betekenen voor mensen.”

Daar moet je wat Dijkstal betreft ook voor doen, want voor het geld ga je de zorg niet in. “Het verdient redelijk, maar gezien de verantwoordelijkheden die we hebben is het absoluut geen vetpot.”

Als Dijkstal haar opleiding heeft voltooid wil ze zich verder specialiseren. “Straks ben ik algemeen verpleegkundige, misschien wil ik wel studenten gaan begeleiden.” In het Slotervaartziekenhuis: “Ik wil hier niet weg, het is een fijn ziekenhuis. Bovendien ben ik er geboren, de cirkel is rond.”

Bakker / MBO

Als de winkel opent, keert François Siow (30) tevreden huiswaarts. De bakker kan zich geen mooier beroep voorstellen. “Na mijn avondopleiding Frans trek ik naar Frankrijk om het vak nog beter onder de knie te krijgen.”

Voor Siow de bakkersopleiding inging, doorliep hij opleidingen op het lbo, mbo en hbo. “Na mijn zoveelste studie besefte ik me tijdens een gesprek met mijn ouders dat ik al mijn hele leven lang graag in de keuken sta. Na datzelfde gesprek heb ik het besluit genomen.” Inmiddels werkt Siow alweer zes jaar bij Hartog’s Bakkerij en Kwekkeboom.

“Ik wil een allround bakker worden,” vertelt Siow na zijn dienst in de oudste bakkerij van Amsterdam. “Tijdens de opleiding kan je kiezen voor brood, banket, of een combinatie daarvan. Ik heb voor het laatste gekozen en ben daarbij nog voor een specialistentitel gegaan. Daarin worden alle modules uit de opleiding gecombineerd en moet je een eigen recept bedenken en maken.”

Siow doorliep de opleiding via een leer-werktraject. “Ik kwam bij Hartog’s Bakkerij terecht,” aldus Siow die na zijn stage bij de bakkerij bleef werken. “Hier maken we brood op de traditionele manier, zonder broodverbeteraars.” Via Fred Tiggelman, eigenaar van Hartog’s Bakkerij, wist Siow nog een stage bij Kwekkeboom te regelen. “Naast de kroketten maken ze er ook banket.”

Zijn stages gingen over in vast werk. Vier dagen in de week maakt hij Brood bij Hartog, bij Kwekkeboom één dag in de week taart en ijs. Voor Siow is het de ideale baan. Hij kan er goed van leven en aan de onregelmatige diensten stoort hij zich niet.

De bakker werkt de ene week van elf uur ’s avonds tot acht uur in de morgen en de andere week van vijf uur in de ochtend tot één uur in de middag. “Aan het ritme wen je. Het enige nadeel is het afspreken met vrienden, mijn werkritme is totaal tegengesteld.”

Daar staat tegenover dat Siow het heerlijk vindt overdag vrij te zijn. Daarom denkt hij ook niet snel op het bakkersvak uitgekeken te raken. “Ik moet nog veel leren voordat ik een echte allround bakker ben. Sneller werken, mezelf verbeteren. Geen dag is daardoor saai.” Bovendien ligt de volgende uitdaging alweer in het verschiet. “De Fransen zijn een stuk verder in de patisserie, keer op keer winnen ze de wedstrijden die georganiseerd worden.” Als zijn Frans is bijgespijkerd gaat hij op zoek naar een stage in het land.

En waar moet dat uiteindelijk in resulteren? “In ieder geval in een bakker die het vak echt beheerst.” Of dat op den duur ook een eigen zaak oplevert durft Siow nog niet te zeggen. Lachend: “Die papieren heb ik in elk geval al binnen.”

Docent / HBO

Ze was het haantje de voorste van de klas en nog goed in Engels ook. Voor Carlijn Platvoet (24) was de lerarenopleiding de logische vervolgstap. “Lesgeven is net autorijden. Als je het rijbewijs hebt gehaald, ben je er nog lang niet.”

Op de middelbare school werd het haar met een zekere regelmaat gevraagd. ‘Is de lerarenopleiding niets voor jou Carlijn?’ Altijd aanwezig in de klas, op excursies het initiatief nemen en uitblinken in Engels. “Ik ben hartstikke blij dat ik die opleiding ben gaan doen,” zegt Platvoet op middelbare school Damstede in Noord.

De vierjarige hbo-lerarenopleiding Engels volgde ze aan de Hogeschool van Amsterdam. Vakken als Engelse geschiedenis, taalvaardigheid en gespreksvaardigheid passeerden de revue. En natuurlijk lesgeven. Platvoet: “In het eerste jaar is het vijftig procent taal, vijftig procent lesgeven.”

Haar eerste ervaring met het vak herinnert Platvoet zich nog goed. Tien weken lang op snuffelstage, ruiken aan het vak maar af en toe ook daadwerkelijk voor de klas staan. “Heel erg spannend. En raar. Ik kwam namelijk op mijn oude middelbare school terecht. Dan zit je weer achterin de klas, maar je kijkt met hele andere ogen naar die lessen.”

In de daaropvolgende jaren trof Platvoet het, net als middelbaar scholieren begon ze weer van voren af aan in de brugklas. “Als je dan zelf voor de klas komt te staan ga je jezelf echt afvragen of je wel de juiste keuze hebt gemaakt,” zegt Platvoet lachend. “De moed zakt je af en toe in de schoenen.” Want of je het nu van nature hebt of niet, overwicht hebben moet je ook leren. “Streng zijn alleen helpt niet, ik stuurde iedereen maar de les uit!”

Veel van haar studiegenoten vielen in die periode uit. Platvoet hield zich vast aan het advies van één van haar docenten. “Hij vertelde me dat je het vak pas na vijf jaar onder de knie hebt. Pas dan ben je leraar.” Het advies klopte, gaandeweg kreeg ze weer plezier in het vak. “Het geeft een enorme voldoening. Het is een dynamisch beroep. Je leert zelf ook iedere dag. En fijn om kinderen te horen roepen: ‘Yes! Ik heb Platvoet in mijn rooster’.”

Over haar toekomst maakt ze zich geen zorgen. “Je wordt er weliswaar niet rijk van, maar er zijn voldoende groeimogelijkheden. Ze zeggen wel eens van niet, maar er is genoeg. Intern begeleider, decaan of specialist in een onderwijsrichting bijvoorbeeld. Zelf wil ik een havo-specialist worden.” Bovendien is Platvoet nog bezig met haar master. “Nu mag ik alleen de onderbouw lesgeven, met mijn master ook de bovenbouw. Ik groei lekker mee met de klassen.”