Ieder huis een eigen nummer

De Amsterdamse huizen werden zo’n 200 jaar geleden voor het eerst van een huisnummer voorzien. Maar sindsdien is het nummeringssysteem alweer enkele keren veranderd. En steeds leverden nieuwe woonvormen nieuwe problemen op.

Nog geen anderhalve eeuw geleden nummerde de gemeente niet per straat, maar per buurt. Een wandelaar die de Prinsengracht, van Brouwersgracht tot Amstel, afliep doorkruiste maar liefst achttien afzonderlijk genummerde buurten. Zo kon het gebeuren dat op deze lange gracht nummer 514 wel zesmaal voorkwam. Heel verwarrend, zeker voor mensen van buiten de stad.

Tegenwoordig zit het systeem een stuk eenvoudiger in elkaar. De van Noord naar Zuid lopende straten, worden vanaf het IJ genummerd: de westkant even, de oostkant oneven, in de volgorde van de straatdeuren. In de oost-weststraten wordt genummerd vanaf Damrak, Rokin en Amstel; oneven aan de zuidkant, even aan de noordkant van de straat of gracht. In heel Amsterdam zijn deze hoofdregels herkenbaar, al zijn er (door allerlei omstandigheden) vele uitzonderingen.

De hoofdgrachten voldoen wel én niet aan de regels: zij beginnen noord-zuid, maar buigen af naar het oosten. Het nood-zuiddeel (het oudste) is hier bepalend voor de nummering: die begint dus aan de Ijkant. Zo komt het dat op- onder meer – de Keizers- en Prinsengracht de hoogste nummers bij de Amstel te vinden zijn. Ook ind e parallelstraten in de grachtengordel, zoals de Amstelstraat, de Kerkstraat en de Leidsedwarsstraten, liggen de hoogste nummers bij de Amstel.

Hoe vanzelfsprekend deze principes nu ook mogen lijken, tot ruim twee eeuwen terug kende Amsterdam helemaal geen huisnummers. Eeuwenlang werden gevelstenen en uithangtekens gebruikt als huisnummer. Een zekere Willem Clermont woonde in 1712 bijvoorbeeld op de “Nieuwe Zijds Achterburgwal” tussen de Korsjessteeg en het Kattegat “daer het Hemelryk uythangt”. Jan Schrijver, groenteventer op de Prinsengracht, was daarentegen te vinden “bij de brouwerij van het Roode Hert, in de gang naast de Winkelhaak, op de achterkamer.”

Maar lang niet alle panden waren voorzien van duidelijke herkenningstekens. De invoering van het huisnummer was daarom, ondanks alle gebreken, een hele vooruitgang. Diezelfde Jan Schrijver was nu immers terug te vinden op de Prinsengracht 365-1A. De nummering danken we aan de Fransen.

Franse tijd

De Bataafse Republiek was nog maar net uitgeroepen toen op last van de Fransen in 1795 gestart werd met het nummeren van de huizen in Amsterdam. De Nederlandse bevolking moest worden geteld, zodat stemgerechtigden burgers konden worden opgeroepen. Maar een duidelijk bevolkingsregister, met adressen was nooit aangelegd.

De bevolking werd daarom geteld aan de hand van een oude stadsindeling uit 1684, waarin Amsterdam verdeeld was in zestig wijken. Zogeheten wijkmeesters kregen de instructie “alle de Huizen, de Godshuizen er onder begrepen, met een nummer te teekenen, beginnende voor iedere Wijk met No. 1, 2 enz., tot het laatste Huis van de Wijk toe en vervolgens”. Het resultaat bleef niet behouden, maar leidde wel tot de verdeling van de stad in veertien districten en 420 grondvergaderingen. Daarna werd besloten elk perceel een eigen volgnummer te geven.

De eerste officiële nummering werd in 1795 bedacht door Jean Henri van Swinden (1746-1823), hoogleraar wis- en natuurkunde aan het Amsterdams Athenaeum Illustre, voorloper van de UvA. Met twee collega’s leidde hij de volkstelling. Van Swinden Stelde voor om  “elke Gracht of Straat geheel op zich zelf te nummeren, zoodat maar eens hetzelfde nummer op dezelfde Gracht of in dezelfde Straat werd aangetroffen, maar ook daarentegen zooveel malen in Amsterdam voorkwam als er Straten, Grachten, enz. Waren.”

Aan de ene kant van een straat werd van begin tot eind oplopend genummerd, vervolgens liep het aan de overkant in omgekeerde volgorde terug. Hoogste en laagste cijfer kwamen zo  tegenover elkaar te liggen. Op de Keizersgracht, ter hoogte van nummer 672, is de oude nummering nog terug te vinden. Nummer 712 met de toevoeging D 7 G 15, een verwijzing naar het district en de grondvergadering.

Meteen op de invoering van de huisnummers volgde in de zomer van 1796 het aanbrengen van straannaambordjes. Al heeft het tot ver in de 19de eeuw geduurd, voordal alle straten van huisnummers en naambordjes waren voorzien zoals we die vandaag de dag kennen.

Verwarring

De eerste verwarring rondom de huisnummers ontstond al na een paar jaar. In 1808 kregen alle percelen er een nummer bij, vanwege de vernieuwing van de al bestaande belasting op de waarde van de huizen, de ‘ verponding’. Deze ‘belastingnummers’ werden naast de oude huisnummers geschilderd.

Zo kreeg het eerder genoemde pand aan de Keizersgracht naast nummer 712, nu ook nummer 4730 toegewezen. De verpondingsnummers liepen veel hoger op dan de gewone nummers, dus werd in de volksmond al snel gesproken over het grote en kleine nummer. De gemeente gaf nog een wegwijzer uit, die per straat de huisnummers van alle hoekpercelen vermeldde, maar kon niet voorkomen dat Amsterdammers beide nummers door elkaar gingen gebruiken. De verwarring was compleet.

Ook de Amsterdamse schrijver en advocaat Jacob van Lennep kon de logica van de huisnummering niet meer volgen. In het 22e deel van zijn Romantische werken wijdt hij een compleet hoofdstuk aan het huisnummer. Van Lennep schetst het beeld van een systeem dat, zoals in Parijs en Londen, doodeenvoudig had kunnen zijn, maar in Amsterdam  tot tweemaal toe uitliep op een fiasco.

1852: nummering per buurt

Dat er een verbetering moest worden aangebracht “in de aanwijzing van de woonplaats der ingezetenen” stond voor Van Lennep buiten kijf. Het zou flink wat “aanleiding tot ongemak en beklag” wegnemen. Blij was de schrijver daarom toen het systeem uit 1796/1808 opnieuw op de schop ging in 1852. “Toen er voor eenige jaren sprake was, om het toen bestaande stelsel van indeeling der stad in wijken te veranderen, vleide ik mij, dat een nieuw en meer rationeel stelsel de bezwaren van het vorige zou wegnemen.”

Amsterdam werd nu naar buurt genummerd. Uit de verordening van 21 juli 1852: “De Buurten worden genoemd naar de enkele en dubbele letters van het alphabeth, de Afdeelingen naar de letters der Buurt, met bijvoeging van Nummers, de Perceelen worden voorzien van de letter de Buurt en een volgnummer, bij iedere Buurt met No. 1 te beginnen.” Zo kreeg je de buurten A tot en met Z en AA tot en met ZZ, met uitzondering van de buurten I, en II.

Tot ergernis van Jacob van Lennep werd het alleen maar onduidelijker. “In plaats van Wijken kwamen er Buurten, en in plaats van de bestaande nummers, die zwart geschilderd waren, kregen wij andere nummers, die rood geschilderd waren. Dat een en ander geschiedde ongetwijfeld, om eene heel wijze reden, die ik niet onderzoeken, laat staan beoordeelen wil; doch het ongerief, waarover men zich tot dien tijd beklaagd had, was niet weggenomen.”

Het grote zoeken

De gemeente hoopte met de stelselwijziging de administratie beter op orde te krijgen. Publieke zaken werden al per wijk geregeld, maar het werd als een probleem ervaren dat de huisnummers van de straten de wijkgrenzen overschreden. Met de nummering naar buurt was dat probleem opgelost. Jammer genoeg werd de stad daardoor één grote puzzel, vooral omdat de Amsterdammers niet konden teruggrijpen op het ietwat duidelijkere kleine en grote nummer: het werd bij wet verboden die nummers nog op gevel geschilderd te hebben.

Nu moesten Amsterdammers complete buurten doorkruisen om een adres te vinden. Van Lennep schreef over die chaotische toestanden de “Vertelling van den heer, die bij een vriend te Amsterdam zou gaan logeeren”. Daarin volgt de lezer de reis van een Belg uit Brussel, die eerder al zonder problemen zijn weg vond in Parijs, Londen en Berlijn, maar in Amsterdam hopeloos verdwaald.

Zoekende naar het adres “X Smit, op de Keizersgracht, tusschen de Weesperstraat en Muidergracht, W 424,” stuit de Belg na een fikse wandeling op totaal tegenstrijdige nummering. De logica die hem een adres helpt vinden in Parijs of Londen, gaat in Amsterdam niet op. Laat op de avond geeft hij zijn zoektocht op, stapt het eerste de beste logement binnen en komt pas de volgende ochtend aan bij vriend Smit.

1875: opnieuw per straat

De weerstand tegen het systeem groeide met de dag. De gewraakte Keizersgracht doorkruiste maar liefst acht buurten, de Prinsengracht achttien. Daarom nam men in 1874 het besluit om de stad opnieuw te vernummeren. Dit keer op “zoodanige wijze, dat elke straat of gracht op afzonderlijke wijze worde genummerd”, met aan de rechterzijde de even en aan de linkerzijde de oneven nummers.

Deze nummering is gaandeweg aangevuld en verbeterd. Zo bleken voorgevels niet altijd de voorkant van een woning te zijn. Daarom werd voortaan genummerd aan de straat waar de toegangsdeur lag. Omdat gezinnen steeds vaker geen heel huis bewoonden, maar slechts een deel, werden Romeinse cijfers aan de nummers Romeinse cijfers aan de nummers toegevoegd om verdiepingen aan te duiden. De toevoeging hs duidde op de begane gron. I, II, en verder op de bovengelegen verdiepingen. Na 1896 moesten ook de huizen van de geannexeerde gemeenten worden vernummerd.

Al met al functioneerde het nummeringstelsel zo’n driekwart eeuw, totdat het te maken kreeg met een nieuw probleem. Het oude, “voor ons vertrouwde stelsel van verdiepingsaanduiding” voldoet niet meer, constateren ambtenaren van de gemeente Amsterdam na de Tweede Wereldoorlog. Denk bijvoorbeeld aan de nieuwe bouwvormen in Bos en Lommer, met de bergingen aan de begane grond en de woningen op de bovengelegen verdiepingen. Hoe moet je die aanduiden als de bel-etage feitelijk al op de eerste verdieping ligt?

Dat probleem werd opgelost door de nieuwe regel dat elke woning aan een galerij een eigen huisnummer kreeg, met een verzamelbord bij de gezamenlijke toegang aan de weg. In 1955 zijn de eerste woonblokken in de Senecastraat, het Confuciusplein, de Haarlemmerstraat en op de Korte Prinsengracht volgens deze regel genummerd. Een variant werd later in de Bijlmer ingevoerd, de zogeheten hotelnummering, die niet alleen het huisnummer aangaf, maar ook de verdieping (101, 201, enz.).

Zo ontstond een meer algemene nieuwe praktijkregel: elke zelfstandig verhuurbare ruimte een eigen nummer. De hele stad omnummeren kostte te veel geld. Vanaf 1963 werd de nummering in nieuwe woonwijken toegepast, vanaf 1972 werden ook panden vernummerd die her- of verbouwd werden. In die gevallen verviel de verdiepingsaanduiding, daarvoor in de plaats kreeg een nummer een lettertoevoeging – 439D, bijvoorbeeld. De nummervolgorde op een straat of gracht bleef  daardoor intact.

Maar een praktijkregel ligt niet vast, dus werd er nog wel eens van de regel afgeweken. Op de Egelantiersgracht bijvoorbeeld werden in 1983, links naast nummer 80, de oude huizen 82, 84 en 86 vervangen door een appartementencomplex, dat 306-322 wed genummerd: unieke nummers zonder letter. Het lijkt erop dat men verwachtte dat op den duur ook de herbouw volgens dit systeem zou worden vernummerd: nummer 2 werd dan 2-8, nummer 4 werd 8-12 enzovoorts. Uitgerekend werd dat de bovenste verdieping van nummer 80 dan nummer 304 zou heten, dus werd de nieuwbouw op de plaats van het oude 82hs nummer  306. Maar de oudbouw is hier nooit vernummerd. Waar dat wél gebeurde, ontstond steevast veel gemor, zodat in de jaren tachtig het systeem met lettertoevoeging het pleit won. Ook de gemeentelijk computersystemen bleken van het cijfer-lettersysteem minder in de war te raken dan van andere stelsels.

Sindsdien is de beschreven praktijkregel consequenter toegepast, al heeft Amsterdam de regel pas in 2004 formeel vastgelegd. Na toekenning van een nummer volgt nu eventueel een letter, eventueel aangevuld met nog een getal. Curieuze uitzonderingen uit het verleden zullen altijd blijven bestaan. Zo nummeren de evenwijdig aan elkaar lopende Rustenburgerstraat en Van Ostadestraat vrolijk tegen elkaar op. Eerstgenoemde straat was bij de annexatie van het noordelijk deel van Nieuwer-Amstel al gedeeltelijk bebouwd en genummerd. En die tegendraadse nummering werd toen maar aangehouden.

Een nieuwe tijd

“De richtlijnen zijn in het verleden niet overal consequent toegepast,” erkent Ton Roos, van de Dienst Persoons- en Geo-informatie (DPG). Roos was projectleider voor de invoering van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen en is verantwoordelijk voor de regelgeving over de huisnummering. “Aan een pand in Noord is ooit het huisnummer 5½ toegekend,” zegt Roos lachend. “Toch hebben het in Amsterdam inmiddels aardig op orde. Zeker nu de regelgeving wettelijk verankerd is.”

Sinds het einde van de jaren negentig werkt de DPG aan de verbetering van de registratie van personen, gebouwen en adressen. “Zo hebben we in 1995 het Romeinse cijfer formeel afgeschaft, dat kon niet worden gebruikt in de computersystemen. Vrijwel niemand weet dat, we laten het cijfer langzaam uitsterven.” In die periode hielp Amsterdam ook al mee aan de voorbereiding van één landelijke basisregistratie, die onlangs is ingevoerd. Een gevolg hiervan is dat Amsterdam al een tijdje gebruik maakt van één centraal adressenbestand.

“In 2003 zijn we begonnen met het naast elkaar leggen van adressenbestanden van verschillende diensten in Amsterdam,” zegt Roos. “Het aanvankelijke bestand telde 500.000 adressen, na opschoning bleven er 440.000 adressen over.” Foutieve adressen, niet bestaande adressen of dubbele adressen; ze werden er allemaal uitgehaald. “Door de bouw van allerlei nieuwe wijken, zoals IJburg, is dat nu weer opgelopen tot 450.000 adressen.”

Adressen worden tegenwoordig op een andere manier geregistreerd. Roos: “We maken onderscheid tussen ligplaats, verblijfsobject en standplaats. Je hebt het dan eigenlijk over woonboten, woningen, winkels en kantoren en woonwagens.” Dat onderscheid is erg belangrijk. “Toen de eerste pinautomaten werden geplaatst, dreigden die even allemaal een huisnummer te krijgen. Het energiebedrijf weigerde anders stroom te leveren.”

De regels voor de toekenning van een huisnummer zijn door Amsterdam als stad in 2004 formeel vastgelegd. Tussen 2005 en 2007 heeft dat concrete gevolgen gehad voor de woonboten in de stad, die zijn inmiddels vernummerd. Roos: “Tegenwoordig nummeren we de ligplaats, een adres zegt nu alleen nog wat over de vindbaarheid.”

Dat is ook het uitgangspunt geweest voor de nieuwe, landelijke, wet Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) die afgelopen zomer is ingevoerd. De centrale registratie zorgt ervoor dat er vanaf 2011 in heel Nederland met dezelfde regels wordt gewerkt. Daarmee is het huisnummer definitief gemeengoed geworden. Een wettelijk verankerd nummer. “In 2011 gebruikt iedereen dezelfde gegevens, dan kan er in feite geen verwarring meer ontstaan.”

Verschenen in het juninummer van maandblad Ons Amsterdam over heden – en verleden van Amsterdam